maandag 7 mei 2007

Bijlage - Brief aan de Minister voor Jeugd en Gezin om aandacht te vragen voor de gevolgen van de (echt)scheidingscultuur in Nederland

Aan: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Mr. A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin
Postbus 20350
Den Haag

Van: Prof. dr. René Diekstra en Wim Orbons

Brunssum / Leiden, 25 februari 2007

Geachte heer Rouvoet,

Naar aanleiding van het regeerakkoord en de samenstelling van een nieuw kabinet willen wij als expertgroep van het manifest ''Integriteit van het ouderschap'', dat in het voorjaar van 2004 aan de toenmalige minister van Justitie is aangeboden, aandacht vragen voor de (echt)scheidingscultuur, die zulke ernstige en grote gevolgen heeft voor de sociale, financiële en maatschappelijke samenleving. In het bijzonder verdient het belang van kinderen daarbinnen aandacht.

Vrijwel alle politieke partijen schenken in hun verkiezingsprogramma’s ruim aandacht aan het gezin. Er is inmiddels zelfs een minister voor Jeugd en Gezin. Een goed signaal. Wat ontbreekt is maatregelen om het traditioneel samengestelde gezin te versterken, bij elkaar te houden en (echt)scheiding te ontmoedigen.

Volgens het CBS (Bevolkingstrends, 4e kwartaal 2005) vinden er jaarlijks bijna 110.000 echt- en flitsscheidingen en verbrekingen van samenwoonrelaties plaats, waarbij bijna 60.000 kinderen zijn betrokken. De ernstige en grote negatieve gevolgen van (echt)scheiding zijn in veel binnen- en buitenlandse onderzoeken beschreven.

Kinderen van gescheiden ouders leven korter, statistisch gezien, hebben een grotere kans op armoede (ook als volwassenen) en achterstand, doen het slechter op school, hebben vaker emotionele of psychische klachten, lopen meer kans op gezondheidsproblemen en seksueel misbruik, raken vaker aan drank en drugs en belanden eerder in de (jeugd)criminaliteit.

Door echtscheiding en verbroken relaties worden in Nederland ruim een miljoen kinderen in een halve eeuw minder geboren (CBS en NGR, 2001). Opmerkelijk is dat in de discussies over de vergrijzing daar niet over wordt gerept. Zelfs niet nu volgens het CBS het jaar 2006 vermoedelijk het laagste aantal geboorten te zien heeft gegeven sinds 1900.

Scheidingskinderen hebben zelf een twee tot drie keer grotere dan normale kans op scheiding (CBS, 2005). Twee keer zo groot indien het kind opgroeit bij één gescheiden ouder en drie keer indien het opgroeit bij twee gescheiden ouders (twee ouders die ieder uit een scheiding met elkaar een nieuwe relatie hebben gevormd). Een neerwaartse spiraal die zich, via socialisatie van relatie-modellen, zal doorzetten bij ongewijzigd kabinetsbeleid.

Indien instandhouding of bescherming van het huwelijk (of samenwoonrelatie), in het belang van verreweg de meeste kinderen, de nodige prioriteit krijgt, zijn minstens drie maatregelen noodzakelijk. 1). Het bijstellen van de eenzijdige schuldloze (echt)scheiding zonder motivering. Het eenzijdig opzeggen van huwelijken (of samenwoonrelaties) zonder valide motivatie moet zo niet onmogelijk, in ieder geval moeilijker worden, zeker indien daar minderjarige kinderen bij betrokken zijn. In zekere zin op dezelfde wijze als het nu ook onmogelijk is een hypotheek of een levensverzekering eenzijdig op te zeggen, zonder dat daar passende (financiële) compensatie tegenover staat. Degene die de 'trouw'belofte en het huwelijkscontract (of samenwoonrelatie) wil verbreken, moet daarop worden afgerekend, bijvoorbeeld bij de verdeling van vermogen. Ook kan gedacht worden aan het verminderen van hoogte en duur van de partneralimentatie ten nadele van degene die het huwelijkscontract eenzijdig wil beëindigen. Opmerkelijk is in ieder geval dat voor alle contracten die eenzijdig worden ontbonden, geldt dat (financiële) compensatie de norm is, behalve voor het huwelijkscontract. 2). Huwelijken (of samenwoonrelaties) kunnen pas na een jaar-afkoelingsperiode (zoals bijvoorbeeld in Duitsland) en een verplichte relatietherapie (zoals bijvoorbeeld in Noorwegen) worden ontbonden door een daarin gespecialiseerde (relatie)rechtbank. Voor vrijwel alle (arbeids)contracten, die eenzijdig worden verbroken, gelden opzegtermijnen. Voor het belangrijkste contract: het huwelijk (of samenwoonrelatie), geldt dit niet. Bemiddeling zou er primair op gericht moeten zijn om te bezien of het huwelijk (of samenwoonrelatie) in stand kan blijven en niet zoals momenteel in de praktijk voornamelijk gebeurt: het versoepelen van de afhandeling van de (echt)scheiding. 3). Een gehandhaafd gelijkwaardig ouderschap na een onvermijdelijke scheiding, zoals recent in België is ingevoerd. Een belangrijk neveneffect van gelijkwaardig ouderschap na scheiding is dat het aantal scheidingen zal verminderen. Uit onderzoek naar circa 43.000 scheidingen (Brinig en Allen, Iowa, 2000) blijkt dat als een ouder - meestal de moeder - na scheiding niet de kinderen kan mee krijgen met uitsluiting van de andere ouder - meestal de vader - het aantal scheidingen vermindert.

De zogenaamde 'flitsscheiding' moet onmogelijk worden gemaakt. Maar ook andere (echt)scheiding zou naar ons oordeel moeilijker moeten worden gemaakt, zeker indien daar kinderen bij betrokken zijn. Een eventuele vrees dat, als scheiden moeilijker wordt, waar geen weldenkend mens tegen kan zijn, er minder mensen voor het huwelijk (of samenwoonrelatie) zullen kiezen, kan ondervangen worden door mensen verplicht een huwelijkscontract te doen aangaan indien zij aangifte doen bij de Burgerlijke Stand van hun (eerste) kind. Daarmee krijgen alle kinderen en ouders dezelfde rechten én plichten tegenover elkaar.

Uit recent onderzoek van wetenschappers van de Universiteit van Michigan en het Duitse Economisch Onderzoeksinstituut onder leiding van Richard Lucas, die achttien jaar lang 30.000 mensen volgden, blijkt dat (echt)scheiding voor levenslange schade zorgt. Bovendien is (echt)scheiding een belangrijke factor van armoede (en armoede maakt de waarschijnlijkheid op andere negatieve verschijnselen, zoals (jeugd)criminaliteit, groter).

De meeste politieke partijen zijn terecht van oordeel dat de overheid moet toezien op handhaving van de vastgestelde alimentatie- en omgangsregelingen. Maar alimentatieregelingen zijn niet zo’n groot probleem. Via het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) wordt in het merendeel van de gevallen de alimentatie bij weigering alsnog bij de betreffende ouder geïnd. Veel problematischer is dat omgangsregelingen niet worden gehandhaafd. Bijna de helft van de kinderen heeft na scheiding géén of nauwelijks contact met beide ouders volgens het CBS. Naar ons oordeel moet omgang tussen ouders en kinderen altijd mogelijk zijn en plaatsvinden (tenzij bijvoorbeeld de rechter een ouder heeft veroordeeld voor kindermishandeling, -verwaarlozing en dergelijke).

Overigens hebben veel omgangsregelingen, dikwijls van het type 'een weekend in de twee weken', weinig met opvoeding van doen. Uit een reeks van onderzoeken blijkt dat de samenhang tussen de ontwikkeling van kinderen en actieve betrokkenheid (qua gedrag en opvattingen) van de vader tenminste gelijk is en volgens sommige studies zelfs enigermate groter is dan de samenhang met gedrag en opvattingen van moeder. Dat geldt voor zonen, maar ook voor dochters over de hele leeftijdsperiode van 0 tot 18 jaar, en het geldt voor kinderen ongeacht cultuur, etnische afkomst en sociale klasse. Daarom is vanuit opvoedkundige oogpunt verblijfsco-ouderschap, zoals recent in België is ingevoerd, te prefereren als uitgangspunt boven omgangsregelingen, mede gelet op de neveneffecten ervan. Natuurlijk is verblijfsco-ouderschap niet in alle gevallen voor kinderen ideaal of praktisch haalbaar. Maar het vermindert wel het aantal scheidingen en dat is voor verreweg de meeste kinderen (en samenleving) wel ideaal. Amerikaans meta-onderzoek (onder andere Benjamin & Irving, 1989 en Bauserman, 2002) wijst uit dat ouders bij gedeeld ouderschap minder vaak ruzie hebben en dat psychische aandoeningen bij kinderen niet vaker voorkomen. Verbreken van contact met een van de ouders kwam bijna niet meer voor.

Voor wat betreft de lange termijn gevolgen van (echt)scheiding hechten we er aan nog het volgende op te merken. Uit een recent Belgisch onderzoek (Bracke, Gouwy en Wauterickx, Gent, 2006) blijkt dat scheidingskinderen ruim 20 jaar later nog lijden onder de scheiding. Dat betekent onder andere dat kinderen van een scheiding meer last hebben dan van de dood van hun vader of moeder. Dat ligt in zekere zin ook voor de hand. Terwijl bij overlijden rouwverwerking kan plaatsvinden en loyaliteitsconflicten en 'het heen en weer worden getrokken tussen twee vuren' niet aan de orde zijn, is bij scheiding de relatie tussen kind en ouders een continue opgave vol van ambiguïteit, onzekerheid, kwesties van loyaliteit en problematische beeldvorming omtrent het omgaan met (relatie)conflicten. Wat dat betreft is ook veel betekenend dat (echt)scheiding de kans sterk vergroot dat kinderen op latere leeftijd ook 'van hun ouders scheiden'. Dat wil zeggen dat er geen kontakt meer is of dat het kontakt heel erg 'dun' is. Het spreekt voor zich dat dit gevolg voor beide kanten (ouders en kinderen) een belangrijke bron van onwelbevinden, spanning en gezondheidsklachten is. In ieder geval is het aantal ouders dat door hun volwassen kinderen 'verlaten' wordt, aanzienlijk groter onder de groep gescheidenen.

Naast andere factoren speelt daarbij een rol dat terwijl de dood voor kinderen te begrijpen is, (echt)scheiding, in ieder geval in 'matige' huwelijken (of samenwoonrelaties) dat vaak niet is. Uit een grootschalig onderzoek (Waite e.a., Chicago, 2002) blijkt dat een slechte relatie beter is dan een scheiding. Bovendien is de 'slechte' relatie, bijvoorbeeld als gevolg van stress op het werk, of door de komst van een (huil)baby vaak maar tijdelijk. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat 'slechts' minder dan 30 procent van de gescheidenen zegt na (echt)scheiding gelukkiger te zijn. Zelfs uitgesproken 'slechte' huwelijken (of samenwoonrelaties) die ontbonden worden zijn voor kinderen soms niet te begrijpen. Tijdens zijn verblijf op de Nederlandse ambassade in Syrië vroeg Ammar aan zijn moeder Janneke Schoonhoven: ''Als papa en jij zo’n hekel aan elkaar hebben, waarom hebben jullie dan samen kinderen gekregen?'' Volgens de Californische onderzoekster Judith Wallerstein is slechts 10 procent van de kinderen na scheiding even gelukkig als ervoor.

Internationale kinderontvoeringen zijn strafbaar en hebben hetzelfde resultaat als het negeren van omgangsregelingen: namelijk het onttrekken van kinderen aan hun ouder, meestal vader. Voor binnenlandse 'kindermeename' vóór (echt)scheiding en het negeren van omgangsregelingen na (echt)scheiding, wat niet strafbaar is, althans als moeders zich hier schuldig aan maken, hebben OM en rechtspraak de spelregel: afdwingen van omgang tussen een gescheiden vader en zijn kind is niet in het belang van het kind. Dat is ons inziens een merkwaardig en verkeerd signaal. Want het opent de weg voor onwillige ouders (meestal moeders) na scheiding om omgangsregelingen straffeloos te negeren. Het suggereert bovendien alsof het wel in het belang van het kind is dat het van de ene dag op de andere zijn vader niet (nooit) meer ziet. De genoemde door OM en de rechtspraak gehanteerde regel bevordert ons inziens op deze wijze de scheidingscultuur.

Een minister voor Jeugd en Gezin is, zoals reeds gezegd, een belangrijk signaal. Wij roepen deze minister op nog eens kritisch te kijken naar de oorzaken van de scheidingscultuur (vooral de invoering van de eenzijdige schuldloze opzegging van het huwelijk begin jaren zeventig), en naar de definitie van het huwelijk en het gezin. Want het heeft er op dit moment alle schijn van dat minderheden (homoparen en het almaar toenemende aantal éénouder- en stiefgezinnen) meer invloed te hebben op de politieke discussie, en daarmee op politici c.q. wetgeving dan meerderheden: het traditioneel samengestelde gezin van man, vrouw en kind, getrouwd of niet.

Het belang van het terugdringen van (echt)scheidingen kan niet gemakkelijk overschat worden. Het betekent onder andere minder belasting van diverse overheidsvoorzieningen, met name de Bureaus Jeugdzorg. Tachtig procent van de kinderen die bij Bureau Jeugdzorg belanden, komt uit een gebroken éénoudergezin. Het voortdurend uitbreiden van het budget van de Bureaus Jeugdzorg is ons inziens voor een (aanzienlijk) deel symptoombestrijding. Het is op dat punt veelbetekenend dat de Bureaus Jeugdzorg, ondanks hun naamgeving, weinig doen aan de bevordering en bescherming van de kwaliteit van de ontwikkelingsomgeving van kinderen en jeugdigen en evenmin aan vroegtijdige signalering van problematische gezinssituaties/ouderrelaties. Ook andere instanties zijn op deze belangrijke opgaven nauwelijks toegesneden dan wel daarvoor uitgerust. Ons inziens is op deze punten ruimte voor zeer aanzienlijke verbeteringen van jeugd- en gezinsbeleid.

Het betekent ook terugdringen van huiselijk geweld, ook in zijn fatale vorm. Zoals het in april 2006 verschenen rapport, getiteld ''Voldoende Schakels maar Geen Keten'', het verslag van het onderzoek naar een Haags gezinsdrama (waarbij vier doden vielen) en naar het functioneren van het convenant huiselijk geweld, onder meer heeft laten zien, fungeert huiselijk geweld veelal tegen de achtergrond van scheiding of dreigende scheiding.

Het betekent voorts het verminderen c.q. voorkomen van ernstige emotionele en gedragsproblemen onder zowel kinderen en jongeren als volwassenen.

En tenslotte betekent het een toename van interpersoonlijk en sociaal vertrouwen. Het dalen van het (echt)scheidingscijfer betekent het stijgen van vertrouwen en de toename van sociale samenhang tussen de leden van een gemeenschap.

Met de meeste hoogachting,

Prof. dr. René Diekstra, hoogleraar psychologie van de Universiteit Middelburg, Lector Jeugd en Opvoeding Haagse Hogeschool en wetenschappelijk adviseur College B&W Rotterdam.

Wim Orbons, gezondheidseconoom, voormalig bestuurder van gezondheidszorgorganisaties en contactpersoon van de expertgroep van het manifest ''Integriteit van het ouderschap'' (2004).

Correspondentieadres: Stokhoes 22, 6444 DA Brunssum

Geraadpleegde literatuur:

  • CBS, Scheiden, waarom … en daarna. Paper voor de Nederlandse Demografiedag, 2005.
  • CBS, Bevolkingstrends, 4e kwartaal, 2005.
  • CBS en NGR, Samenleven, nieuwe feiten over relaties en gezinnen, De Sara’s van nu, 2001.
  • Margaret F. Brinig en Douglas W. Allen, Iowa, These boots are made for walking, why wives file for divorce, American Journal of Law and Economics, 2000.
  • Richard E. Lucas, e.a., Time does Not Heal All Wounds, A Longitudinal Study of Reaction and Adaptation to Divorce, Psychological Science, 2005
  • Robert Bauserman, Child Adjustment in Joint-Custody Versus Sole-Custody Arrangements: A Meta-Analytic Review, Journal of Family Psychology, 2002.
  • Piet Bracke, Aneleen Gouwy, Naomi Wauterickx, Parental Divorce and Depression: Long-Term Effects on Adult Children, Journal of Divorce & Remarriage, 2006.
  • Linda J. Waite, Don Browning, William J. Doherty, Maggie Gallagher, Ye Luo en Scott M. Stanley, Does Divorce Make People Happy?, Findings from a Study of Unhappy Marriages, website: www.americanvalues.org., 2002.
  • Judith S. Wallerstein, Julia M. Lewis, Sandra Blakeslee, The Unexpected Legacy of Divorce: The 25 Year Landmark Study (Paperback), Hyperion Books, 2000.